schieten: meaning and definitions

voltooid deelwoord een vuurwapen of boog gebruiken tirer doodschieten abattre/tuer schieten op alles wat beweegt tirer sur tout ce qui bouge erg lelijk hideux De moeder van de bruid droeg een jurk om op te schieten. La mère de la mariée avait une robe hideuse. een grote hekel aan iemand hebben ne pas pouvoir voir quelqu'un en peinture

sport voltooid deelwoord (een bal) werpen, slaan of schoppen tirer direct op het doel schieten tirer au but

voltooid deelwoord snel bewegen s'élancer se précipiter plotseling de weg over schieten traverser la rue en flèche iemand (uit je leven) laten verdwijnen, zonder moeite te doen hem of haar tegen te houden laisser tomber quelqu'un ik dacht er juist op tijd aan Cela m'est revenu juste à temps.