Se rendre jusqu'où se trouve celui qui parle ou à qui l'on parle ou se diriger vers lui : Ils viennent chez nous toutes les semaines. La voiture vient vers nous.
Om ver te gaan is één wie spreekt of aan wie wij spreken of verplaatsen naar hem: ze komen naar ons elke week. De auto komt naar ons.
Entrer dans un groupe, une institution, en devenir membre : Il faudrait qu'il y ait des jeunes qui viennent dans notre syndicat.
Voer een groep, een instelling, in een lid: het moet zijn er jonge mensen die in onze Unie komen.
S'étendre jusqu'à tel endroit, s'élever jusqu'à tel niveau : L'eau lui venait à mi-jambes.
Uitbreiden om zo'n plek, opstaan tot dergelijke niveau: het water kwam jas.
Apparaître, jaillir, en parlant d'un fluide : Ouvrez la vanne, l'eau va venir.
Verschijnen, ontstaan, spreken van een vloeistof: openen van de klep, het water zal komen.
Arriver, apparaître, se produire : La nuit vient. L'heure de la décision est venue.
Komen, lijken te komen: de nacht komt. Het besluit van de tijd.
Croître, pousser, se développer : Un sol pauvre où les céréales viennent mal.
Groeien, groeien, groeien: arme grond waar granen slecht komen.
Se manifester chez quelqu'un, se présenter à sa conscience : L'envie m'est venue de tout laisser là.
Om zich in iemand te manifesteren, om zichzelf aan zijn geweten te presenteren: het verlangen kwam naar me toe om er alles achter te laten.
Arriver, provenir de tel lieu : Ces conserves viennent du Havre.
Aankomen, komen van een dergelijke plaats: deze conserven komen uit Le Havre.
Avoir pour origine, pour source : Il vient d'une famille bourgeoise. Ce terme vient de l'anglais.
Herkomst, bron: Hij komt uit een bourgeois familie. Deze term komt uit het Engels.
Être donné, transmis à quelqu'un : Ce mobilier lui vient de sa mère.
Om te geven, door te geven aan iemand: Dit meubel komt van zijn moeder.
Être tiré de quelque chose, en parlant d'un produit : Un matériau qui vient du pétrole.
Om ergens uit te worden gehaald, over een product gesproken: een materiaal dat afkomstig is van aardolie.
Découler de quelque chose, en résulter : Vos ennuis viennent de votre étourderie.
Om uit iets voort te komen, om eruit te voortvloeien: Je problemen komen voort uit je onvoorzichtigheid.
Commencer à s'intéresser à quelque chose,à s'adonner à une activité : Comment est-il venu au sport ?
Ergens interesse in krijgen, zich overgeven aan een activiteit: hoe is hij in de sport terechtgekomen?