perdre-verliezen: meaning, definitions and translations

French dictionaryFrenchDutch

What is perdre? perdre is verliezen

What is verliezen?

  • Devoir payer, abandonner ou ne pas récupérer une somme d'argent dans un jeu, une opération quelconque : J'ai perdu cent euros sur cette vente.

    Een geldbedrag moeten betalen, opgeven of niet terugkrijgen in een spel, welke operatie dan ook: ik ben honderd euro kwijtgeraakt op deze verkoop.

  • Se voir dépossédé d'un bien : Perdre ses meubles dans un incendie.

    Onteigend worden van eigendommen: Het verliezen van uw meubels in een brand.

  • Cesser d'avoir, de posséder quelque chose : Perdre sa place. Perdre le sens de l'humour.

    Ophouden te hebben, iets te bezitten: Je plaats verliezen. Je gevoel voor humor verliezen.

  • Maigrir (de tant) : Perdre cinq kilos en un mois.

    Afvallen (met zoveel): Verlies vijf pond in één maand.

  • Se voir privé naturellement ou accidentellement d'une partie du corps, d'une faculté : Perdre ses cheveux. Perdre la mémoire.

    Op natuurlijke wijze of per ongeluk beroofd worden van een deel van het lichaam, van een vermogen: je haar verliezen. Geheugenverlies.

  • Être privé d'une de ses parties : La fourrure perd ses poils.
  • Laisser échapper le contenu d'un récipient : Réservoir qui perd de l'eau.
  • Aller vers un niveau plus bas,être en recul par rapport à une position antérieure : L'indice a perdu deux points aujourd'hui. L'avion perd de l'altitude.
  • Être séparé de quelqu'un, en particulier par la mort : Il a perdu son père.
  • Voir le lien qui unissait des gens se briser : Perdre tous ses amis.

    De band van mensen zien verbreken: Alle vrienden verliezen.

  • Laisser s'échapper un objet, ne plus l'avoir en sa possession, l'égarer ou l'oublier quelque part : J'ai perdu mon parapluie dans le métro.

    Een voorwerp laten ontsnappen, het niet meer in je bezit hebben, het kwijtraken of ergens vergeten: ik ben mijn paraplu kwijtgeraakt in de metro.

  • Égarer quelqu'un, un animal, volontairement ou non : Il est allé perdre son chien dans la forêt.

    Iemand misplaatsen, een dier, vrijwillig of niet: Hij ging zijn hond verliezen in het bos.

  • Ne pas porter un vêtement, un objet personnel suffisamment ajusté, serré, fixé, de telle sorte qu'il semble pouvoir tomber : Tu as maigri, tu perds ton pantalon.

    Draag geen kledingstuk, een persoonlijk voorwerp dat voldoende is afgesteld, strak, vast, zodat het lijkt te kunnen vallen: Je bent afgevallen, je verliest je broek.

  • Ne plus pouvoir suivre une direction ; s'égarer : Perdre son chemin.

    Niet langer in staat zijn om een richting te volgen; Verdwalen: De weg kwijtraken.

  • Avoir le dessous dans une lutte, un jeu, etc. : Nous avons perdu le match. Perdre un procès.

    De onderkant hebben in een worsteling, een wedstrijd, etc. : We hebben de wedstrijd verloren. Een zaak verliezen.

  • Faire un mauvais usage de quelque chose : C'est une occasion à ne pas perdre. Tu perds ton temps avec lui.

    Misbruik iets: Dit is een kans die je niet mag missen. Je verspilt je tijd met hem.

  • Discréditer quelqu'un ou le ruiner complètement : Il cherche à perdre son adversaire en le calomniant.
  • Forme avec des noms (sans article) des locutions verbales équivalentes à un verbe simple : Perdre espoir (= désespérer). Perdre connaissance (= s'évanouir). Perdre courage (= se décourager). Perdre patience (= s'impatienter), etc.

    Vorm met zelfstandige naamwoorden (zonder artikel) verbale zinnen die gelijkwaardig zijn aan een eenvoudig werkwoord: Verlies hoop (= wanhoop). Bewustzijn verliezen (= flauwvallen). De moed verliezen (= ontmoedigd raken). Geduld verliezen (= ongeduldig worden), etc.

Search words

Upgrade your experience