Représente le locuteur et une ou plusieurs autres personnes constituant avec lui un groupe ; forme atone, avant le verbe, il peut être sujet, objet direct, indirect : Nous partons. Il nous voit. Il nous laisse sa chambre.(Nous, complément d'un impératif affirmatif, est accentué et se place après le verbe auquel il est joint par un trait d'union : Laissez-nous.)Forme accentuée, il peut être apposé(emphase), complément après une préposition, attribut du sujet, sujet inversé dans les interrogatives : Nous, nous restons. Venez avec nous. C'est nous.
Vertegenwoordigt de spreker en een of meer andere mensen die samen met hem een groep vormen; trage vorm, vóór het werkwoord, het kan subject zijn, direct object, indirect: We vertrekken. Hij ziet ons. Hij verlaat ons zijn kamer. (Wij, als aanvulling op een bevestigende imperatief, worden benadrukt en geplaatst na het werkwoord waaraan het is verbonden door een koppelteken: Verlaat ons.) Geaccentueerde vorm, het kan worden aangebracht (nadruk), complementeren na een voorzetsel, attribuut van het onderwerp, onderwerp omgekeerd in de ondervragingen: Wij, wij blijven. Kom met ons mee. Dat zijn wij.