Parte do ser humano que lhe permite a actividade reflexiva, cognitiva e afectiva .
Deel van het menselijk wezen, waarmee u de reflecterende, affectieve en cognitieve activiteit.
actividade
activiteit
afectiva
Affectief
ENTENDIMENTO, ESPÍRITO, INTELECTO, PENSAMENTO
BEGRIP, GEEST, INTELLECT, GEDACHTE
Armazenamento de experiências vividas.
Opslag van geleefde ervaringen.
MEMÓRIA, LEMBRANÇA
GEHEUGEN, GEHEUGEN
Disposição de espírito.
Gezindheid van geest.
Aquilo que se pretende fazer.
Wat je wilt doen.
INTENÇÃO, INTUITO, PENSAMENTO, PROPÓSITO, TENÇÃO
INTENTIE, INTUÏTIE, GEDACHTE, DOEL, INTENTIE
Maneira de compreender ou imaginar o mundo.
Een manier om de wereld te begrijpen of te verbeelden.
IMAGINAÇÃO, PERCEPÇÃO
VERBEELDING, PERCEPTIE
PERCEPÇÃO
PERCEPTIE
ter em mente
Houd rekening met het volgende
• Lembrar-se ou ter como intenção.
• Onthoud of ben van plan dit te doen.
latim mens, mentis, inteligência, alma
Latijnse mens, mentis, intelligentie, ziel
Elemento que forma geralmente advérbios, nomeadamente para indicar o modo (ex.: sinceramente amigo); pode designar tempo ou lugar (ex.: o que se passa actualmente ; colocado inferiormente).
Een element dat meestal bijwoorden vormt, namelijk om de stemming aan te geven (bijv. oprecht vriendelijk); Het kan tijd of plaats aanduiden (bijv. wat er nu gebeurt; onderaan geplaatst).
actualmente
momenteel
Dizer o que não é verdade.
Zeggen wat niet waar is.
Dizer o que não se pensa.
Zeg wat je niet denkt.
Enganar.
Bedriegen.
Falhar, malograr-se.
Falen, falen.
Faltar.
Ontberen.
Não cumprir o prometido ou o que era de esperar.
Het niet nakomen van de belofte of wat te verwachten was.