in brand staan être en feu Het huis brandt al urenlang. La maison brûle déjà depuis des heures.
pijn hebben door te grote hitte of door gloeien brûler (bʀyle ) je hand branden aan een hete pan se brûler à une casserole chauffée à blanc brandende lippen des lèvres brûlantes
(van lampen, kachels) licht of warmte geven brûler (bʀyle ) Je hebt het licht in de kelder laten branden. Tu n'as pas éteint dans la cave.
(een cd) maken graver (gʀave ) gegevens op een cd branden graver des données sur un cédérom