passare-Pass: значение, определения и переводы

Итальянский словарь%dictionary_xs%Голландский

Что такое passare? passare это Pass

Что такое Pass?

  • Andare da un punto a un altro percorrendo un luogo o uno spazio; transitare: il corteo passa per il centro della città; p. sopra un ponte ║ P. davanti , superare: la Ferrari è passata davanti alla Benetton (fig., risultare migliore o superiore in qcs.) │ P. in testa , raggiungere il primo posto in una gara o in una graduatoria │ P. per la testa , per la mente , venire in mente, presentarsi nella mente │ P. di mente , essere dimenticato: mi è passato di mente che dovevo chiamarti │ P. di moda , non essere più in voga │ P. di bocca in bocca , di notizia, essere rapidamente divulgata │ P. inosservato , non essere notato o non farsi notare.

    Ga van het ene punt naar het andere door een plaats of spatie; Transit: de processie loopt door het centrum van de stad; p. boven een brug, P. aan de voorkant, overwinnen: de Ferrari is gepasseerd voor de Benetton (Fig., beter of hoger in QCS.)) P. in de leiding, bereik de eerste plaats in een race of in een ranking. , te zien in de geest, P. van geest, worden vergeten: het stak mijn gedachten dat ik moest bellen u "P. van mode", niet meer in Vogue "P. van mond tot mond, nieuws, snel worden bekendgemaakt P. onopgemerkt, niet te worden opgemerkt of niet te worden opgemerkt.

  • Estendersi attraverso un luogo; snodarsi: il sentiero passa per il bosco la strada passa attraverso i campi ║ Muoversi lungo un percorso o da un luogo a un altro, spostarsi: il cibo passa per l’esofago ║(GEOM). Di una linea o superficie, toccare: la curva passa per il punto P ║ P. sopra , lasciar correre qcs., sorvolare, minimizzare.

    Strek door een plaats; kronkelend: het pad loopt door het bos, de weg loopt door de velden ║ Bewegen langs een pad of van de ene plaats naar de andere, bewegen: voedsel gaat door de slokdarm ║(GEOM). Tik op een lijn of oppervlak: de curve gaat door het punt P ║ P. hierboven , laat qcs. lopen, vliegen, minimaliseren.

  • Andare in un luogo facendo una sosta durante un tragitto: passerò da mia madre p. in farmacia.

    Naar een plek gaan die een stop maakt tijdens een reis: ik passeer mijn moeder p. in de apotheek.

  • Di oggetti, essere spostati, essere trasferiti: prodotti che passano dal produttore ai consumatori ║ fig. Essere tramandato nel tempo: tradizioni che passano dalle vecchie alle nuove generazioni.

    Van objecten, die worden verplaatst, worden overgedragen: producten die van de producent naar de consument gaan ║ fig. Overgeleverd worden in de tijd: tradities die overgaan van de oude naar de nieuwe generaties.

  • Ottenere un’approvazione, un benestare: la legge è passata col consenso della Camera.

    Het verkrijgen van een goedkeuring, een goedkeuring: de wet werd aangenomen met instemming van de Kamer.

  • Cambiare da una condizione, un’attività, una situazione, a un’altra: p. dal liceo all’università p. al nemico , commettendo un tradimento ║ P. a miglior vita , morire.

    Verandering van de ene voorwaarde, de ene activiteit, de ene situatie, naar de andere: p. van middelbare school naar universiteit p. naar de vijand , het plegen van verraad ║ P. naar een beter leven , om te sterven.

  • Mutare atteggiamento, comportamento: p. alle maniere forti p. alle vie di fatto ║ Andare avanti affrontando temi e argomenti nuovi: passiamo al prossimo punto ║ Di elemento chimico, mutare stato subendo una trasformazione: p. da metallo a ossido.

    Verander houding, gedrag: p. naar sterke manieren p. naar de manieren van feiten ║ Vooruitgaan door nieuwe thema's en onderwerpen aan te snijden: laten we doorgaan naar het volgende punt ║ Van chemisch element, veranderingstoestand die een transformatie ondergaat: p. van metaal naar oxide.

  • Dover affrontare, fronteggiare determinati eventi negativi: p. attraverso numerose disgrazie.

    Het onder ogen moeten zien, omgaan met bepaalde negatieve gebeurtenissen: p. door tal van tegenslagen.

  • Essere promosso: p. di grado, di livello.

    Te bevorderen: p. van rang, van niveau.

  • Trascorrere: sono già passate due ore ║ estens. Avere fine; terminare: l’estate è già passata il successo prima o poi passa.

    Spend: Er zijn al twee uur verstreken ║ estens. Heb een einde; Finish: de zomer is al voorbij, het succes gaat vroeg of laat voorbij.

  • Entrare o uscire attraverso un’apertura, un passaggio: p. per la finestra.

    Binnenkomen of verlaten door een opening, een doorgang: p. voor het raam.

  • Avere una certa fama: passa per un intellettuale.

    Om een bepaalde reputatie te hebben: doorgaan voor een intellectueel.

  • Attraversare: p. il fiume a nuoto, in barca ║ P. in rassegna , ispezionare le file dell’esercito: p. in rassegna le truppe (fig., esaminare: p. in rassegna i programmi delle stagioni teatrali ).

    Oversteken: p. zwemmend, per boot ║ P. in overzicht, inspectie van de gelederen van het leger: p. overzicht van de troepen (afb., onderzoek: p. doornemen van de programma's van de theaterseizoenen).

  • Avere già compiuto una determinata età: ho passato i vent’anni.

    Ouder zijn dan een bepaalde leeftijd: ik ben in de twintig.

  • Sorpassare: mio figlio mi ha già passato in altezza.

    Inhalen: Mijn zoon is me al in hoogte gepasseerd.

  • Eccedere: p. il limite, il segno, la misura ║ Superare: p. l’esame di chimica la Roma ha passato le eliminatorie.

    Overschrijding: p. de limiet, het teken, de maat ║ Overschrijding: p. het scheikunde-examen Roma geslaagd voor de voorrondes.

  • Approvare, convalidare, promuovere: il comitato non gli ha passato il progetto la commissione ha passato pochi studenti.
  • Filtrare: p. il brodo ║ Ridurre in poltiglia: p. i pomodori, le patate.
  • Trascorrere, vivere: passerò la serata con amici p. il pomeriggio a leggere p. un periodo difficile ║ Come tr. pron.(fam.), nella forma passarsela , condurre l’esistenza a un certo livello di qualità, vivere: passarsela bene, male come te la passi?, come va? ║ P. per le armi , giustiziare │ P. sotto silenzio , tacere di qcs., non parlarne │ Passarla liscia , uscire da una situazione senza subire conseguenze dannose, scamparla, cavarsela.
  • Far entrare o uscire qcs. attraverso un foro o un’apertura: p. la fune dentro un anello.
  • Porgere, dare: mi passi il sale, per favore? ha passato il compito a tutti i compagni.

    Om aan te bieden, om te geven: geef me het zout, alsjeblieft? Hij gaf de taak door aan al zijn teamgenoten.

  • (SPORT). Cedere la palla a un compagno effettuando un passaggio; anche assol.: invece di tirare in porta doveva p.
  • Far sapere; comunicare, riferire: p. un’informazione a qcn. ║ Riferito a una malattia contagiosa, trasmettere, attaccare: p. l’influenza a qcn. ║ Provvedere, fornire: il collegio passa agli studenti i libri.
  • Nelle comunicazioni radiotelefoniche, mettere in comunicazione con qcn.: le passo il principale.

    In radiotelefonie communicatie, om te communiceren met qcn.: Ik geef de belangrijkste door.

  • Far scorrere su una superficie, spec. per pulire: p. lo straccio sul pavimento.

    Schuif over een oppervlak, spec. om schoon te maken: p. de doek op de vloer.

Поиск слов

Повысьте свой опыт