Utilizzare per un determinato scopo, adoperare: i. le proprie energie, i propri soldi.
Gebruik voor een bepaald doel, gebruik: i. je energieën, je geld.
Spendere un periodo di tempo per compiere una data azione: ho impiegato mezz’ora a ritrovare la strada ║ Impiegarci , metterci: quanto ci impiega per arrivare a Milano?
Een tijdje bezig zijn om een bepaalde actie uit te voeren: ik heb een half uur nodig om mijn weg te vinden ║ Ons in dienst nemen, erop zetten: hoe lang duurt het om in Milaan te komen?
Fornire di un’occupazione retribuita; assumere: ha impiegato il figlio nella propria azienda.
Het bieden van betaald werk; inhuur: hij had zijn zoon in dienst in zijn eigen bedrijf.