intr. Emettere suoni o parole con voce altissima o alterata: g. a più non posso, a squarciagola g. in coro ║ estens. Parlare a voce troppo alta: non g., non sono sordo ║ G. allo scandalo , protestare pubblicamente │ G. al miracolo , mostrare meraviglia, stupore di fronte a fatti ritenuti straordinari o inverosimili.
Intr. Maak geluiden of woorden in een zeer luide of veranderde stem: g. meer ik kan niet, bij een plaatjes g. in koor. Spreek te luid: niet g., ik ben niet doof voor het schandaal, publiekelijk protest tegen het wonder, Toon wonder, verbazing in het gezicht van de feiten die buitengewoon of onaannemelijk worden geacht.
intr. Lanciare insulti contro qcn., inveire: gridava contro i suoi detrattori.
Intr. Beledigingen gooien naar qcn., inveire: hij schreeuwde tegen zijn tegenstanders.
tr. Dire a voce molto alta: gli gridò di fermarsi ║ G. qcs. ai quattro venti , far sapere a tutti qcs. che sarebbe meglio tenere segreto.
Tr. Zeg met een zeer luide stem: hij schreeuwde tegen hem om te stoppen met ║ G. qcs. aan de vier winden, laat iedereen qcs weten. dat het beter zou zijn om geheim te houden.
tr. Esprimere con forza: l’imputato gridava la sua innocenza ║ G. vittoria , esultare come se si fosse già vinto: non g. vittoria troppo presto!
Tr. Spreek krachtig uit: de beklaagde schreeuwde zijn onschuld ║ G. overwinning , verheug je alsof hij al gewonnen had: niet g. overwinning te vroeg!
tr. Invocare, implorare: g. aiuto, soccorso ║ G. vendetta , di azioni ingiuste o disoneste, richiedere una punizione:è un omicidio che grida vendetta.
Tr. Oproepen, smeken: g. helpen, helpen ║ G. wraak, van onrechtvaardige of oneerlijke acties, straf eisen: het is een moord die schreeuwt om wraak.
tr.(fam.), non com. Rimproverare: la maestra gridò il bambino.
tr.(fam.), niet com. Schelden: de juf huilde het kind.