(MAT). Angoli c., coppia di angoli formati da due rette intersecate da una terza, che si trovano dallo stesso lato rispetto a questa.
(MAT). Hoeken c., een paar hoeken gevormd door twee rechte lijnen doorsneden door een derde, die zich ten opzichte van deze aan dezelfde kant bevinden.
non com. Unire in matrimonio.
niet com. Om zich te verenigen in het huwelijk.
fig. Associare strettamente, amalgamare: c. la dolcezza della musica con quella della voce ║ Far convivere, conciliare: c. la difesa dell’occupazione con l’impegno ambientalista.
Vijg. Nauw geassocieerd, samensmelten: c. de zoetheid van muziek met die van de stem ║ Naast elkaar bestaan, verzoenen: c. de verdediging van werkgelegenheid met milieubetrokkenheid.
(LING). Allineare ordinatamente le forme di un verbo nel sistema di modi e di tempi.
(LING). Lijn de vormen van een werkwoord netjes uit in het systeem van modi en tijden.
rifl. recipr. Sposarsi.
refl. recipr. Trouwen.
intr. pron. Conciliarsi, accordarsi: il risanamento economico deve coniugarsi con la tutela dei più deboli ║(LING). Presentare una certa coniugazione: nei tempi composti il verbo ‘andare’ si coniuga con l’ausiliare ‘essere’.
Intr. Uitspr. Verzoenen, akkoord: economisch herstel moet worden gecombineerd met de bescherming van de zwaksten ║(LING). Presenteer een zekere vervoeging: in samengestelde tijden wordt het werkwoord 'gaan' vervoegd met het hulpwerk 'zijn'.