tr. Dire, rendere noto, far sapere: c. una notizia agli amici mi hanno comunicato di essere pronti ci comunicano che la partenza è rimandata.
Tr. Zeg, kenbaar maken, laten weten: c. een nieuwtje aan vrienden heeft mij laten weten dat ze klaar zijn om ons te vertellen dat het vertrek is uitgesteld.
tr. Trasmettere: c. speranza, coraggio quel libro mi ha comunicato angoscia.
tr. Overdragen: c. hoop, moed dat boek mij angst overbracht.
tr.(RELIG). Dare la comunione: c. i fedeli.
tr.(RELIG). Communie geven: c. de gelovigen.
intr. Entrare in comunicazione, in relazione: il prigioniero non può c. con nessuno è vietato ai concorrenti di c. tra loro è incapace di c. con gli altri.
Intr. Ga in communicatie, in relatie: de gevangene kan c. met niemand is verboden aan concurrenten van c. onder hen is niet in staat om c. met anderen.
intr. Di luoghi o ambienti, essere collegati da un passaggio: la camera comunica col bagno.
Intr. Van plaatsen of omgevingen, worden verbonden door een doorgang: de kamer communiceert met de badkamer.
rifl.(RELIG). Fare la comunione.
refl. (RELIGIEUS). Communie ontvangen.
intr. pron. Propagarsi, diffondersi, trasmettersi: l’entusiasmo si comunicò a tutti i presenti.
Intr. Uitspr. Verspreiden, verspreiden, overbrengen: enthousiasme werd overgebracht op alle aanwezigen.