venir-komen: význam, definice a překlady

Francouzština slovník%dictionary_xs%Holandština

Co je venir?venir je komen

Co je komen?

  • Se rendre jusqu'où se trouve celui qui parle ou à qui l'on parle ou se diriger vers lui : Ils viennent chez nous toutes les semaines. La voiture vient vers nous.
    Het krijgen van waar de persoon is praten of praten of naar hem te gaan: ze komen naar ons elke week. De auto komt naar ons toe.
  • Entrer dans un groupe, une institution, en devenir membre : Il faudrait qu'il y ait des jeunes qui viennent dans notre syndicat.
    Het betreden van een groep, een instelling, lid worden: er zouden jonge mensen in onze Unie moeten komen.
  • S'étendre jusqu'à tel endroit, s'élever jusqu'à tel niveau : L'eau lui venait à mi-jambes.
    Uitbreiden naar een dergelijke plaats, stijgen naar een dergelijk niveau: het water kwam naar hem half-benen.
  • Apparaître, jaillir, en parlant d'un fluide : Ouvrez la vanne, l'eau va venir.
    Verschijnen, gutsen, spreken van een vloeistof: Open de klep, het water zal komen.
  • Arriver, apparaître, se produire : La nuit vient. L'heure de la décision est venue.
    Aankomen, verschijnen, gebeuren: de nacht komt. Het is tijd voor een beslissing.
  • Croître, pousser, se développer : Un sol pauvre où les céréales viennent mal.
    Groeien, groeien, ontwikkelen: Arme grond waar granen niet goed komen.
  • Se manifester chez quelqu'un, se présenter à sa conscience : L'envie m'est venue de tout laisser là.
    Om zich in iemand te manifesteren, om zich aan het geweten te presenteren: het verlangen kwam bij mij op om alles daar achter te laten.
  • Arriver, provenir de tel lieu :  Ces conserves viennent du Havre.
    Aankomen, van die en die plaats komen: deze conserven komen uit Le Havre.
  • Avoir pour origine, pour source : Il vient d'une famille bourgeoise. Ce terme vient de l'anglais.
    Herkomst, bron: Hij komt uit een bourgeois familie. Deze term komt uit het Engels.
  • Être donné, transmis à quelqu'un : Ce mobilier lui vient de sa mère.
    Om te geven, door te geven aan iemand: Dit meubel komt van zijn moeder.
  • Être tiré de quelque chose, en parlant d'un produit : Un matériau qui vient du pétrole.
    --
  • Découler de quelque chose, en résulter : Vos ennuis viennent de votre étourderie.
    --
  • Commencer à s'intéresser à quelque chose,à s'adonner à une activité : Comment est-il venu au sport ?
    --