Être humain, sans distinction de sexe : Il y avait quinze personnes à table.
Mens zijn, ongeacht geslacht: er waren vijftien mensen aan tafel.
Individu considéré en lui-même : Le respect va parfois à la fonction plus qu'à la personne.
Individueel beschouwd: respect gaat soms meer dan de persoon.
Avec le possessif, indique l'individu considéré en tant qu'être particulier, physique et moral : Il est satisfait de sa personne.
Met het bezittelijk, geeft het individu aan dat beschouwd wordt als een bijzonder, fysiek en moreel wezen: hij is tevreden met zijn persoon.
L'individu en tant qu'exerçant une fonction : La personne du pape.
Het individu als een functie: de persoon van de paus.
Linguistique Catégorie grammaticale qui se marque par des désinences verbales et/ou par la juxtaposition au verbe de pronoms personnels et qui sert à distinguer les participants à la communication ou à référer à l'énoncé produit.
Linguïstische grammaticale categorie die wordt gekenmerkt door verbale desinentie en/of juxtapositie met het werkwoord van persoonlijke voornaamwoorden en die dient om deelnemers in de communicatie te onderscheiden of om te verwijzen naar de product verklaring.
Théologie Principe libre et responsable d'activité.(Il y a trois personnes en Dieu.)
Theologie vrij en verantwoord principe van activiteit. (Er zijn drie mensen in God.)