Chacune des tringles de bois sciées, clouées : soit aux poutres d'un plancher ou à un pan de bois, pour former l'armature d'un plafond, d'un enduit ou d'un bardage ; soit au chevronnage, pour constituer une couverture.[Au contraire du voligeage, jointif, les lattes de couverture sont espacées entre elles d'une valeur égale au pureau des tuiles et des ardoises.]
Elk van de gezaagde houten staven, genageld: hetzij aan de balken van een vloer of aan een stuk hout, om het frame van een plafond, een coating of een bekleding te vormen; chevroning, om een deken te vormen. [In tegenstelling tot de adgesized, samengevoegd, de cover latten zijn verdeeld tussen hen van een waarde gelijk aan de pureau van tegels en leien.]