término-termijn: meaning, definitions and translations

Spanish dictionarySpanishDutch

What is término? término is termijn

What is termijn?

  • Estado o situación en que se halla una persona o cosa: llegados a este término, se impone tomar una decisión drástica.

    Toestand of situatie waarin een persoon of ding zich bevindt: zodra deze term arriveert, is het noodzakelijk om een drastische beslissing te nemen.

  • m. Extremo, límite o final de una cosa: las vacaciones llegan a su término.

    m. einde, limit of einde van een ding: vakantie tot een einde komen.

  • Señal que fija los límites de campos y terrenos: el término de la cárcel queda delimitado por una alambrada.

    Bord dat de grenzen van velden en land bepaalt: de duur van de gevangenis wordt afgebakend door een hek.

  • Línea divisoria de Estados, provincias, municipios o distritos: tiene dos fincas más en este término municipal.

    Scheidslijn van Staten, provincies, gemeenten of districten: het heeft nog twee boerderijen in deze gemeente.

  • Paraje señalado para algún fin: el término del nuevo hospital.

    Plaats aangewezen voor een bepaald doel: het einde van het nieuwe ziekenhuis.

  • Tiempo determinado: deberá entregarlo en el término de un año.

    Vastgestelde tijd: u moet het binnen een jaar leveren.

  • Palabra o vocablo que expresa una idea, y que generalmente es propia de una actividad o disciplina determinada: muchos términos informáticos provienen del inglés.

    Woord of woord dat een idee uitdrukt, en dat is meestal typerend voor een bepaalde activiteit of discipline: veel computertermen komen uit het Engels.

  • Objeto, fin: el término de sus aspiraciones es llegar a modelo.

    Doel, einde: de term van hun aspiraties is om een model te worden.

  • Forma o modo de portarse o hablar. Más en pl.: le dijo que no se dirigiera a él en esos términos.

    Manier van gedragen of spreken. Meer in pl.: hij zei hem niet in die termen aan te spreken.

  • ling. Cada uno de los dos elementos necesarios en la relación gramatical: el sujeto es uno de los términos de la oración.

    Ling. Elk van de twee noodzakelijke elementen in de grammaticale relatie: het onderwerp is een van de termen van de zin.

  • ling. Palabra o sintagma introducidos por una preposición: el término de una preposición.

    Ling. Woord of syntagma ingeleid door een voorzetsel: de term van een voorzetsel.

  • Cada una de las partes que integran una proposición o un silogismo.

    Elk van de onderdelen waaruit een propositie of een syllogisme bestaat.

  • Cada una de las partes en que queda dividida una escena en una obra de teatro, cinematográfica o pictórica: los hijos del rey quedan relegados a un segundo término en el cuadro.

    Elk van de delen waarin een scène is verdeeld in een toneelstuk, cinematografisch of picturaal: de kinderen van de koning worden gedegradeerd tot een tweede termijn in het schilderij.

  • mat. Numerador o denominador de una fracción: identifique los términos de cada una de estas fracciones.

    mat. Teller of noemer van een breuk: Identificeer de termen van elk van deze breuken.

  • mat. Cada una de las partes de una expresión que se hayan unidas entre sí por las operaciones de suma o resta: este polinomio consta de cuatro términos.

    mat. Elk van de delen van een expressie die zijn samengevoegd door de bewerkingen van optellen of aftrekken: deze polynoom bestaat uit vier termen.

  • m. pl. Condiciones que se establecen en un contrato o acuerdo: no estoy de acuerdo con los términos del contrato que me ofrece.

    m.pl. Voorwaarden die zijn vastgelegd in een contract of overeenkomst: Ik ga niet akkoord met de voorwaarden van het contract dat u mij aanbiedt.

  • término medio mat. Cantidad que resulta de sumar otras varias y dividir la suma por el número de ellas: hállese el término medio de esta lista de números.

    middenweg mat. Hoeveelheid die het gevolg is van het optellen van verschillende andere en het delen van de som door het aantal van hen: vertel het midden van deze lijst met getallen.

  • Aspecto o situación intermedios entre dos extremos: tienes que optar por un término medio, ni demasiado claro ni demasiado oscuro.

    Aspect of situatie tussen twee uitersten: je moet kiezen voor een middenweg, niet te licht of te donker.

  • en último término loc. adv. Como última solución o último recurso: en último término, siempre podemos llamar a un especialista.

    uiteindelijk loc. adv. Als laatste oplossing of laatste redmiddel: uiteindelijk kunnen we altijd een specialist bellen.

  • tr. Poner término a una cosa, acabarla: por fin terminé el trabajo.

    Tr. Om ergens een einde aan te maken, om het af te maken: ik heb de klus eindelijk geklaard.

  • Gastar, agotar. También prnl.: se han terminado las galletas.

    Uitgeven, uitputten. Ook prnl.: de koekjes zijn op.

  • Rematar algo con esmero: tienes que terminar mejor los bordes de esta mesa.

    Maak iets met zorg af: je moet de randen van deze tafel beter afwerken.

  • intr. Tener término una cosa: la fiesta ya ha terminado. También prnl.
  • Acabar con algo o destruirlo: ha conseguido terminar con la plaga de insectos de la plantación.
  • Tener algo determinada forma o remate en su extremo: la vara terminaba en punta.

    Met iets bepaalde vorm of afwerking aan het einde: de hengel eindigde in punt.

Search words

Upgrade your experience