trabajowerk: المعنى، والتعريفات، والترجمات
قاموس اللغة الإسبانية%dictionary_xs%الهولندية
ما معنىtrabajo؟معنى trabajo هو werk
ما معنىwerk؟
m. Acción y resultado de trabajar.
m. Actie en resultaat van het werken.
Ocupación que ejerce habitualmente una persona a cambio de un salario: quiere cambiar de trabajo.
Beroep meestal uitgeoefend door een persoon in ruil voor een salaris: hij wil van baan veranderen.
Lugar donde se ejerce esa ocupación: su trabajo lo tiene al lado de casa.
Plaats waar dat beroep wordt uitgeoefend: je werk heeft het naast huis.
Producto de una actividad intelectual, artística, etc.: presentará su trabajo de investigación.
Product van een intellectuele, artistieke activiteit, enz.: hij zal zijn onderzoekswerk presenteren.
Esfuerzo humano aplicado a la producción de riqueza.
Menselijke inspanning was van toepassing op de productie van rijkdom.
fís . Producto escalar de la fuerza por la distancia que recorre su punto de aplicación.
fís . Het scalaire product van de kracht door de afstand die zijn punt van toepassing reist.
Dificultad o impedimento: les llevó mucho trabajo conseguirlo.
Moeilijkheid of belemmering: het kostte hen veel werk om het te bereiken.
pl. Estrechez, miseria: han pasado grandes trabajos en su vida.
Pl. Bekrompenheid, ellende: er zijn geweldige banen gebeurd in zijn leven.
trabajos forzados o forzosos Aquellos en que se ocupa por obligación el presidiario como parte de su condena.
dwangarbeid of dwangarbeid Degenen waarin de gevangene in het kader van zijn straf verplicht is.
intr. Realizar cualquier actividad, física o intelectual.
Intr. Uitvoeren van enige activiteit, fysiek of intellectueel.
Tener una ocupación estable, ejercer una profesión, arte u oficio.
Een stabiel beroep hebben, een beroep uitoefenen, kunst of handel.
Estar cumpliendo esta profesión u ocupación: trabaja de lunes a viernes.
Dit beroep of beroep vervullen: werken van maandag tot en met vrijdag.
Utilizar un determinado material o comercializar cierto producto: esa empresa trabaja con productos químicos. También tr.
Een bepaald materiaal gebruiken of een bepaald product op de markt brengen: dat bedrijf werkt met chemicaliën. Ook tr.
Poner fuerza y afán para vencer alguna cosa: hay que trabajar contra la injusticia.
Zet kracht en gretigheid in om iets te overwinnen: we moeten werken tegen onrecht.
Mantener relaciones comerciales con otra persona o empresa: no trabajamos con esa marca.
Zakelijke relaties onderhouden met een andere persoon of bedrijf: we werken niet met dat merk.
tr. Ejercitar alguna cosa o insistir sobre ella para perfeccionarla o desarrollarla: trabajar los músculos.
Tr. Oefen iets of dring erop aan om het te perfectioneren of te ontwikkelen: werk de spieren.
Dar forma a un material: trabajar el vidrio.
Vormgeven van een materiaal: het werken van het glas.
prnl. Ablandar a alguien o saberle tratar para conseguir algo de él: se está trabajando a sus padres para que la dejen salir.
Prnl. Iemand verzachten of weten hoe ze moeten behandelen om er iets uit te halen: ze werken aan hun ouders om ze vrij te laten.