temas-onderwerpen: meaning, definitions and translations

Spanish dictionarySpanishDutch

What is temas? temas is onderwerpen

What is onderwerpen?

  • m. Asunto, materia o idea sobre los que trata alguna cosa: esa pareja siempre acaba siendo el tema de nuestras conversaciones.

    m. onderwerp, onderwerp of idee dat iets wat is: dit echtpaar altijd eindigt als het onderwerp van onze discussies.

  • col. Cuestión, negocio que preocupa o interesa o del que se habla: no quiso intervenir en el tema para no calentar los ánimos.

    Kolonel Cuestión dat hij betrokken of interesse is of bedrijf die besproken: wilde niet om in te grijpen in de kwestie niet om omhoog te verwarmen tempert.

  • Cada una de las lecciones o unidades de estudio de una asignatura u oposición: llevo peor preparados los temas de Derecho penal.

    Elk van de lessen of de eenheden van de studie van een onderwerp of oppositie: erger bereid strafrecht problemen geleid.

  • ling. Radical que permite la inmediata inserción de los elementos de la flexión:"quis-" es uno de los temas del verbo "querer".

    Ling. Radical waarmee de onmiddellijke opname van de elementen van de flexie: quis - is een van de thema's van het werkwoord willen.

  • mús. Fragmento de una composición, con arreglo al cual se desarrolla el resto de ella: el tema principal de la obertura de "Tristán e Isolda" se repite en la escena final de la ópera.

    MUS. Fragment van een compositie, krachtens hetwelk de rest van het is ontwikkeld: het belangrijkste thema van de Ouverture Tristan und Isolde wordt herhaald in de laatste scène van de opera.

  • mús. Canción o composición musical: el disco contiene una recopilación de sus mejores temas.

    MUS. Song of muzikale compositie: de disc bevat een verzameling van hun beste liedjes.

  • col. Manía o idea fija: cada loco con su tema.

    Kolonel Manía of vaste idee: elke loco met uw thema.

  • tr. Tener miedo o temor a una persona o cosa: los pastores temen un ataque de los lobos. También intr.

    tr. Met angst of vrees voor een persoon of ding: predikanten angst een aanval door wolven. Ook intr.

  • Sospechar un daño u otra cosa negativa: temo que se hayan perdido.

    Vermoeden van schade of andere negatieve ding: de angst dat ze hebben verloren.

  • Creer, opinar. También prnl.: me temo que te has equivocado.

    Geloven, zeggen. Ook prnl.: Ik ben bang dat je het verkeerd hebt.

Search words

Upgrade your experience