adj. Expuesto o propenso a una cosa: el documento está sujeto a revisión.
Adj. Blootgesteld of vatbaar voor één ding: het document is onderhevig aan beoordeling.
m. Persona desconocida o que no se quiere nombrar: varios sujetos asaltaron la sede de la exposición.
m. Onbekende persoon of die niet bij naam genoemd wil worden: verschillende onderwerpen vielen het hoofdkwartier van de tentoonstelling aan.
Asunto o materia de la que se habla o escribe: este es el sujeto de nuestras investigaciones.
Onderwerp of onderwerp dat gesproken of geschreven is: dit is het onderwerp van ons onderzoek.
gram. Función oracional realizada fundamentalmente por un sintagma nominal que concuerda en número y persona con el verbo de la oración: el sujeto latino se expresa en nominativo.
gram. Zinsfunctie die fundamenteel wordt uitgevoerd door een nominaal syntagm dat in aantal en persoon overeenkomt met het werkwoord van de zin: het Latijnse onderwerp wordt uitgedrukt in nominatief.
lóg. Ser del cual se predica o anuncia alguna cosa.
Lóg. Zijn waarvan iets gepredikt of aangekondigd wordt.
filos. El espíritu humano considerado en oposición al mundo exterior.
Randen. De menselijke geest beschouwd in tegenstelling tot de buitenwereld.