adj. Libre y exento de todo peligro o daño: se escondieron en lugar seguro.
Adj. Vrij en vrij van gevaar of schade: ze verstopten zich op een veilige plaats.
Cierto, indudable: es seguro que vendrán.
Waar, ongetwijfeld: het is zeker dat ze zullen komen.
Que no falla: método anticonceptivo seguro.
Dat faalt niet: veilige anticonceptiemethode.
Firme, constante: una relación segura.
Stevig, constant: een veilige relatie.
m. Lugar o sitio libre de todo peligro: durante el terremoto se refugiaron en un seguro.
m. Plaats of plaats vrij van alle gevaar: tijdens de aardbeving zochten zij hun toevlucht in verzekering.
Contrato por el cual una persona, natural o jurídica, se obliga a reparar las pérdidas o daños que ocurran a determinadas personas o cosas mediante el pago de una prima: seguro de vida, a todo riesgo.
Overeenkomst waarbij een natuurlijke of rechtspersoon verplicht is de verliezen of schade die bepaalde personen of zaken overkomen te herstellen door het betalen van een premie: levensverzekering, ten koste van alles.
Salvoconducto o permiso especial: le han dado un seguro para entrar en la zona militar.
Veilig gedrag of speciale vergunning: u bent verzekerd om de militaire zone binnen te komen.
Dispositivo que impide que una máquina u objeto se ponga en funcionamiento o falle: el seguro de una pistola.
Apparaat dat voorkomt dat een machine of voorwerp loopt of faalt: de verzekering van een pistool.
adv. m. Sin aventurarse a ningún riesgo: trabajar seguro.
Adv.m. Zonder risico's te lopen: werk veilig.
Con certeza: seguro que ya ha llegado.
Met zekerheid: het is zeker al gearriveerd.
a buen seguro o de seguro loc. adv. Ciertamente, en verdad: a buen seguro habrá llegado ya.
zeker of zeker loc. adv. Zeker, in werkelijkheid: het zal nu zeker zijn aangekomen.
sobre seguro loc. adv. Manteniendo la seguridad, sin correr riesgos: siempre pisa sobre seguro.
over insurance loc. adv. Veilig blijven, zonder risico's te nemen: loop altijd een verzekering.