Hvad er salirle? salirle hedder laat je
Hvad er laat je?
- tr. Pasar de dentro afuera. También prnl.: salte de ese coche cuanto antes.
Tr. Passeer van binnenuit. Ook prnl.: stap zo snel mogelijk uit die auto.
- Desencajarse una cosa. También prnl.: se me ha salido el corchete.
Maak één ding los. Ook prnl.: Ik heb de beugel verlaten.
- Partir de un lugar a otro: mañana salen para París.
Vertrek van de ene plaats naar de andere: morgen vertrekken ze naar Parijs.
- Ir a tomar el aire, pasear, distraerse: sal y diviértete.
Ga voor lucht, loop, laat je afleiden: ga naar buiten en heb plezier.
- Librarse de un lugar o situación peligrosos: no sé cómo salir del apuro.
Het wegwerken van een gevaarlijke plek of situatie: ik weet niet hoe ik uit de problemen moet komen.
- Aparecer: ya ha salido la Luna.
Verschijnen: de Maan is al opgekomen.
- Brotar, nacer: salir el trigo.
Om te ontkiemen, om geboren te worden: om uit de tarwe te komen.
- Aparecer alguien en una foto, filmación, libro, etc.: sus padres salieron en la tele.
Iemand die voorkomt op een foto, film, boek, etc.: zijn ouders waren op tv.
- Mantener con alguien una relación amorosa: empezaron a salir siendo muy jóvenes.
Onderhoud een liefdevolle relatie met iemand: ze begonnen te daten toen ze heel jong waren.
- Apartarse, separarse. También prnl.: salirse de la carretera.
Om te vertrekken, om te scheiden. Ook prnl.: van de weg af.
- Descubrirse el carácter de alguien o las características de algo: el crío salió muy travieso.
Het ontdekken van iemands karakter of de kenmerken van iets: het kind kwam er heel stout uit.
- Decir o hacer algo inesperado o que causa extrañeza: salió con que la culpa fue nuestra.
Iets onverwachts zeggen of doen of dat voor verbazing zorgt: het kwam naar buiten met dat de fout van ons was.
- Ocurrir, sobrevenir: me ha salido otro encargo.
Happen, gebeuren: ik kreeg een andere opdracht.
- Costar una cosa: la estancia en ese hotel sale muy cara.
Kosten één ding: het verblijf in dat hotel is erg duur.
- Resultar una cuenta: en la factura salimos por mil pesetas cada uno.
Om een rekening te zijn: op de factuur kwamen we uit voor duizend peseta's per stuk.
- Corresponder a cada uno una cantidad: salimos a cinco mil por persona.
Correspondeer met ieder van ons een bepaald bedrag: we komen uit op vijfduizend per persoon.
- Quedar, venir a ser: salir vencedor.
Blijven, worden: als overwinnaar uit de strijd komen.
- Tener buen o mal éxito: salió bien del examen.
Goed slagen of zakken: Je bent goed uit het examen gekomen.
- Conseguir hacer bien una cosa: los guisos le salen estupendos.
Eén ding goed doen: stoofschotels zijn geweldig.
- Parecerse, asemejarse: ha salido a su madre.
Om op te lijken, om op te lijken: hij is uit de kast gekomen bij zijn moeder.
- Ser elegido en un sorteo, votación, etc.: salir un número en la lotería.
Gekozen worden in een loterij, stemmen, enz.: Er wordt een nummer getrokken in de loterij.
- Ir a parar: esta calle sale a la plaza.
Halte: Deze straat komt uit op het plein.
- prnl. Derramarse por una rendija un líquido: el vino se salió por una grieta de la barrica.
PRNL. Een vloeistof morsen door een spleet: de wijn kwam uit een spleet in het vat.
- Rebosar un líquido al hervir: se me ha salido la leche.
Een vloeistof overlopen tijdens het koken: de melk is eruit gekomen.
- salir adelante loc. Llegar a feliz término en algo: el proyecto salió adelante gracias al voto favorable de los accionistas.
Getting Ahead loc. Om ergens tot een goed einde te komen: het project ging door dankzij de gunstige stem van de aandeelhouders.