Co je quienes? quienes je wie
Co je wie?
- pron. relat. Hace referencia siempre a una persona ya mencionada o sobreentendida: la persona de quien te hablé.
uitspr alge. Altijd verwijst naar iemand al of néfissa: de persoon van wie u gesproken.
- Con antecedente implícito, equivale a 'la persona que' o 'aquel que': quien bien te quiere te hará llorar.
Met impliciete antecedent, is gelijk aan 'de persoon' of 'wie': eduvina zal je huilen.
- Cuando depende de un verbo con negación equivale a 'nadie que': no hay quien pueda con él.
Wanneer hangt af van een werkwoord met ontkenning is gelijk aan ' iedereen die ': niet er zijn wie kan mee.
- pron. interrog. y excl. Introduce oraciones interrogativas y exclamativas, preguntando o ponderando la identidad de una persona: dime con quién andas y te diré quién eres; ¡quién fuera tú!
uitspr interrog. en excl. Introduceert gebeden vragende en exclamatory, vragen of de identiteit van een persoon te peinzen: vertel me met die strooisel en u wie je bent zeggen; Wie was u!
- En oraciones negativas, funciona como predicativo con el significado de 'nadie adecuado o autorizado': él no es quién para decirte lo que tienes que hacer.
In negatieve zinnen, werkt als Predicatieve met de betekenis van 'niet geschikt of erkende': hij is niet die je vertellen wat je moet doen.
- quién más, quién menos loc. Cada cual, todos sin excepción: quién más, quién menos, todos lo imaginábamos.♦ Es frecuente pronunciar átonos los pronombres en esta loc., por lo que es habitual encontrarlos así escritos.
Wie meer, die minder loc. Iedereen, zonder uitzondering: wie meer, die minder, al het gedacht. ♦ is gebruikelijk om te spreken van ongelijkwaardig voornaamwoorden in deze loc., dus is het gebruikelijk om ze zo geplaatst te vinden.