quedan-zijn: meaning, definitions and translations

Spanish dictionarySpanishDutch

What is quedan? quedan is zijn

What is zijn?

  • intr. Estar, permanecer en un sitio. También prnl.: se quedará en Toledo.

    Intr. Om te zijn, om op één plek te blijven. Ook prnl.: je verblijft in Toledo.

  • Subsistir, permanecer o restar parte de una cosa: me quedan tres pesetas; queda por instalar la iluminación.

    Deel van één ding blijven of aftrekken: ik heb nog drie peseta's over; de verlichting moet nog worden geïnstalleerd.

  • Permanecer una persona o cosa en su estado, o pasar a otro más o menos estable: quedó herido. También prnl.

    Een persoon of ding in zijn toestand houden, of verhuizen naar een andere min of meer stabiele: hij was gewond. Ook prnl.

  • Encontrarse en una situación como consecuencia de algo: después de aquello, quedó como el tonto de la clase.

    Door iets in een situatie terechtkomen: daarna werd hij achtergelaten als de dwaas van de klas.

  • Resultar, terminar, acabar: quedó aquí la conversación.

    Om resultaat, om af te sluiten, om af te sluiten: het gesprek was hier.

  • Manifestar una decisión, ponerse de acuerdo, convenir en algo.♦ Se construye con la prep. en: quedamos en comprar la finca.

    Om een beslissing uit te drukken, om het ergens over eens te worden. ♦ Het wordt gebouwd met de voorbereiding. in: we bleven om de boerderij te kopen.

  • Concertar una cita: quedamos a las 8.

    Maak een afspraak: we ontmoeten elkaar om 8 uur.

  • Faltar para llegar a una situación o lugar: quedan dos semanas para la entrega del proyecto; quedan dos kilómetros hasta tu casa.

    Ontbrekend om een situatie of plaats te bereiken: er zijn nog twee weken over voor de oplevering van het project; er zijn twee kilometer naar je huis.

  • Estar situado: ese pueblo queda lejos de aquí; el hato queda a este lado del riachuelo.

    Gelegen zijn: dat dorp ligt hier ver vandaan; de kudde bevindt zich aan deze kant van de beek.

  • prnl. Morirse: le dio un ataque y se quedó en el sitio.

    Prnl. Sterven: Hij gaf hem een aanval en bleef op zijn plaats.

  • Retener alguien en su poder una cosa, o adquirirla.♦ Se construye con la prep. con: yo me quedaré con los libros.
  • Retener en la memoria.♦ Se construye con la prep. con: se quedó con su cara.
  • Burlarse de alguien engañándole.♦ Se construye con la prep. con: te estás quedando conmigo.
  • quedar alguien bien o mal loc. Producir una impresión buena o mala: si le llevas flores quedarás muy bien.

    Iemand is goed of slecht loc. Maak een goede of slechte indruk: als je haar bloemen brengt, zie je er geweldig uit.

Search words

Upgrade your experience