f. Extremo agudo o afilado de algo, generalmente alargado: punta de una aguja.
f. Scherp of scherp uiteinde van iets, meestal langwerpig: punt van een naald.
Extremo de una cosa: el balón le golpeó en la punta del dedo.
Einde van één ding: de bal raakte hem op het puntje van zijn vinger.
Ángulo externo de algunos objetos: el vaso está en la punta de la mesa.
Externe hoek van sommige objecten: het glas bevindt zich aan de punt van de tafel.
Clavo pequeño y delgado.
Kleine en dunne nagel.
Pequeña cantidad de algo: punta de sal.
Kleine hoeveelheid van iets: zoutpunt.
Lengua de tierra generalmente baja y de poca extensión que se mete en el mar.
Tong van land meestal laag en van weinig uitbreiding die in de zee komt.
dep. En el fútbol, posición avanzada o de ataque, y jugador que la ocupa: el entrenador colocará solo a un jugador en punta.♦ Cuando se refiere al jugador es com.
Dep. In voetbal, gevorderde of aanvallende positie, en speler die het bezet: de coach zal slechts één speler in punt.♦ Wanneer het verwijzen naar de speler is het com.
f. pl. Zapatillas de ballet con un refuerzo en el extremo.
f.pl. Balletschoenen met een versterking aan het einde.
a punta pala loc. adv. En gran abundancia: compra discos y libros a punta pala.
een punta pala loc. adv. In overvloed: koop platen en boeken bij shovel point.
de punta loc. adj. y adv. Tieso, rígido: pelos de punta.
van tip loc. adj. en adv. Stijf, stijf: haren op het einde.
de punta en blanco loc. adv. Vestido con el mayor esmero: los domingos y días de fiesta se pone de punta en blanco.
tip in witte loc. adv. Met de grootste zorg gekleed: op zon- en feestdagen staat hij in het wit.
sacar punta a una cosa loc. Sacarle defectos, ponerle peros: no hace más que sacarle punta a todo lo que proponemos.
neem punt naar een ding loc. Om defecten te verwijderen, om butsen te zetten: het doet niets meer dan profiteren van alles wat we voorstellen.
tener algo en la punta de la lengua loc. col. Estar a punto de decir o recordar algo.
Iets op het puntje van de tong hebben loc. col. Op het punt staan iets te zeggen of te onthouden.