hecho-feit: meaning, definitions and translations

Spanish dictionarySpanishDutch

What is hecho? hecho is feit

What is feit?

  • p. p. irreg. de hacer .

    p. blz. irreg. te doen .

  • adj. Perfecto, maduro: este árbol está ya muy hecho.

    Adj. Perfect, volwassen: deze boom is al erg klaar.

  • Semejante a: hecho una fiera.

    Vergelijkbaar met: maakte een beest.

  • Con los advs. bien o mal,[cuerpo de persona o animal] proporcionado o desproporcionado: ese niño está mal hecho.

    Met de advs. goed of slecht, [lichaam van persoon of dier] proportioneel of disproportioneel: dat kind is slecht gemaakt.

  • adj. m. Aceptado, concedido:-¿vamos al cine?-hecho.

    adj.m. Geaccepteerd, toegegeven:-gaan we naar de bioscoop?-klaar.

  • m. Acción u obra: hechos son amores, que no buenas razones.

    m. Actie of werk: feiten zijn liefdes, geen goede redenen.

  • Suceso, acontecimiento: los hechos sorprendieron a la policía.

    Gebeurtenis, gebeurtenis: de gebeurtenissen verrasten de politie.

  • Asunto o materia de los que se trata: el fiscal resumió los hechos de la causa.

    Onderwerp of onderwerp: de officier van justitie vatte de feiten van de zaak samen.

  • hecho consumado Acción que sucede antes de poder ser impedida: su boda es un hecho consumado.

    Voldongen feiten Actie die plaatsvindt voordat je voorkomen kunt worden: je bruiloft is een voldongen feit.

  • de hecho loc. adv. Efectivamente: os prometí que volvería y, de hecho, aquí estoy.

    in feite loc. adv. Jazeker: ik heb je beloofd dat ik terug zou komen en in feite ben ik hier.

  • loc. adj. y adv. Que se hace sin ajustarse a una norma o prescripción legal previa: parejas de hecho.

    loc. adj. en adv. Dat gebeurt zonder te voldoen aan een eerdere wettelijke norm of voorschrift: de facto paren.

  • hecho y derecho loc. Cabal, maduro: es una mujer hecha y derecha.

    feit en wet loc. Cabal, volwassen: ze is een volwaardige vrouw.

  • tr. Producir, causar: hizo un ruido tremendo.

    Tr. Produce, cause: het maakte een enorm lawaai.

  • Fabricar, componer: hizo varias comedias.

    Vervaardiging, componeren: hij maakte verschillende komedies.

  • Ejecutar. También prnl.: se hacía la manicura.

    Executeren. Ook prnl.: de manicure was gedaan.

  • Con el pron. neutro lo, realizar la acción de un verbo ya enunciado:-¿me traerás el libro esta noche?-lo haré sin falta.

    Met de pron. Neutral lo, voer de actie uit van een werkwoord dat al is uitgesproken: -wil je me vanavond het boek brengen?-Ik zal het zonder falen doen.

  • Disponer, llevar a cabo: haremos un banquete para la boda.

    Regelen, uitvoeren: we maken een banket voor de bruiloft.

  • Transformar, convertir: los desengaños le han hecho resentido.

    Transformeren, bekeren: teleurstellingen hebben hem rancuneus gemaakt.

  • Caber, contener o equivaler a una cantidad: cuatro vasos hacen un litro; dos y dos hacen cuatro.

    Passen, bevatten of gelijk zijn aan een hoeveelheid: vier glazen maken een liter; twee en twee maken er vier.

  • Unido a ciertos nombres, expresa la acción de su raíz: hacer bobadas es "bobear".

    Samen met bepaalde namen drukt het de werking van zijn wortel uit: onzin maken is

  • Suponer, creer: yo te hacía en Londres.

    Om te veronderstellen, om te geloven: ik heb je in Londen gemaakt.

  • Representar una obra teatral, cinematográfica, etc.: hacen "La Celestina".

    Vertegenwoordig een theatraal, cinematografisch, enz. toneelstuk: ze maken "La Celestina".

  • Ejercitar los miembros, músculos, etc., para fomentar su desarrollo: hacer piernas, bíceps.

    Oefen de ledematen, spieren, enz., Om hun ontwikkeling te bevorderen: maak benen, biceps.

  • Reducir una cosa a lo que significan los nombres a que va unido: hacer pedazos.

    Reduceer één ding tot wat de namen waaraan het is gehecht betekenen: aan stukken scheuren.

  • Proveer, suministrar, facilitar. Más c. prnl.♦ Se construye con las preps. con o de: se hizo con la mayoría de los votos.

    Bieden, leveren, faciliteren. Meer c. prnl. Het is gebouwd met de preps. ♦ met of van: de meerderheid van de stemmen gewonnen.

Search words

Upgrade your experience