m. Semilla y fruto de los cereales y de otras plantas: granos de arroz.
m. zaad en fruit granen en andere planten: rijst korrels.
Partícula o trozo pequeño de cualquier sustancia: grano de pimienta.
Deeltje of klein stukje van een stof: Peppercorn.
Cada una de las bayas de la uva o de otros frutos separables de un agregado: ha tomado tres granos de uva.
Elk van de bessen van druiven of andere scheidbaar vruchten van een aggregaat: drie korrels van druiven heeft genomen.
Partecilla como de arena que se percibe en la masa o en la superficie de algunos cuerpos: papel de grano fino.
Partecilla als zand die wordt waargenomen op de grond of op het oppervlak van bepaalde organen: fine-grit.
Especie de tumorcillo que nace en la piel, a veces lleno de pus: los granos son pequeñas infecciones purulentas.
Soort tumorcillo dat is geboren op de huid, soms vol met pus: korrels zijn kleine purulent infecties.
fot. Conjunto de partículas de sales de plata que forman la imagen fotográfica: esta foto tiene el grano grueso.
fot. Verzameling van deeltjes van zilver zouten die vormen van het fotografische beeld: deze foto heeft grove korrel.
m. pl. cereales.
m. pl. granen.
grano de arena Pequeña ayuda o contribución a algo: intentó contribuir con su granito de arena.
korreltje zand weinig hulp of bijdrage aan iets: getracht te dragen hun korrel zand.
ir uno al grano loc. col. En cualquier asunto, ir derecho a lo principal o fundamental sin entretenerse en rodeos: déjate de cháchara y ve al grano de una vez.
Ga naar loc graan. Kolonel in een zaak, ga recht naar het hoofd of sleutel zonder entertainment in Rodeo's: Vergeet de chatter en ziet er op het punt tegelijk.
intr. Formarse y crecer el grano de los frutos en algunas plantas: las vides granaron con el sol.
Intr. Ontwikkelen en te groeien van het graan van de vruchten in sommige planten: vines granaron met de zon.