echar-nemen: význam, definice a překlady

Španělština slovník%dictionary_xs%Holandština

Co je echar?echar je nemen

Co je nemen?

  • tr. Hacer que algo llegue a alguna parte dándole impulso. También prnl.: echarse al agua.
    Tr. Laat iets ergens komen door het momentum te geven. Ook prnl.: gooi jezelf in het water.
  • Hacer que una cosa caiga en un sitio determinado: echar una carta al buzón.
    Laat één ding op een bepaalde plaats vallen: gooi een brief in de brievenbus.
  • Dejar caer, verter: echar sal.
    Laten vallen, gieten: zout gieten.
  • Despedir de sí una cosa: echar fuego.
    Om afscheid te nemen van één ding: vuur gooien.
  • Hacer salir a uno de algún lugar: lo echaron de la clase.
    Je ergens uithalen: je bent uit de klas geschopt.
  • Brotar en las plantas sus raíces, hojas o frutos: el ficus ha echado otro brote. También intr.
    Ontkiem in de planten hun wortels, bladeren of vruchten: de ficus heeft nog een scheut gegooid. Ook intr.
  • Tratándose de personas o animales, salir o aumentar alguna parte natural de su organismo: echar un diente.
    In het geval van mensen of dieren, verlaat of vergroot een natuurlijk deel van je lichaam: neem een tand.
  • Deponer a uno de su empleo o cargo: nos echaron del trabajo.
    Een van zijn banen of functies afzetten: we zijn ontslagen.
  • Cerrar llaves, cerrojos, pestillos, etc.: echa el cierre.
    Slotsleutels, nachtsloten, grendels, enz.: vergrendel het slot.
  • Jugar dinero a alguna cosa: echar la loto.
    Om ergens geld op te gokken: om de lotto te gooien.
  • Inclinar, mover, recostar. También prnl.: échate hacia la derecha, que no veo.
    Kantelen, bewegen, leunen. Ook prnl.: leun naar rechts, ik kan het niet zien.
  • Remitir una cosa a la suerte: echar a suertes.
    Om één ding naar het lot te verwijzen: het lot werpen.
  • Jugar, apostar: ayer echamos un mus. También intr.
    Play, bet: gisteren gooiden we een mus. Ook intr.
  • Seguido de la prep. de más infinitivo, dar: echar de beber.
    Gevolgd door prep. Van de meer infinitief, geven: drinken.
  • Experimentar un aumento notable en lo que se expresa: echar barriga.
    Het ervaren van een merkbare toename van wat wordt uitgedrukt: buik.
  • Suponer o deducir un dato por aproximación: yo te echaba 20 años.
    Om een stukje informatie bij benadering aan te nemen of af te leiden: ik was 20 jaar oud bij jou.
  • Seguido de ciertas expresiones, mostrar mucho enojo: echar chispas, pestes, sapos y culebras.
    Gevolgd door bepaalde uitdrukkingen, die veel woede tonen: sprankelend, pestilentie, padden en slangen.
  • Repartir, distribuir: echa las cartas.
    Delen, verdelen: gooi de kaarten.
  • Decir, pronunciar: echar una parrafada.
    Om te zeggen, uit te spreken: om een wandeling te maken.
  • Junto a voces como abajo, por tierra, por el suelo, etc., derribar, arruinar, asolar: echaron por tierra su proyecto.
    Samen met stemmen als beneden, over land, door de grond, enz., om af te bouwen, te ruïneren, te verwoesten: ze gooiden hun project weg.
  • Imponer, aplicar una pena o castigo: echar diez años de cárcel.
    Een straf of straf opleggen, toepassen: tien jaar gevangenisstraf.
  • Tratándose de películas, espectáculos, etc., representar, proyectar, ejecutar: hoy echan una policiaca.
    In het geval van films, shows, enz., die vertegenwoordigen, projecteren, uitvoeren: vandaag gooien ze een politiemacht weg.
  • Invertir un periodo de tiempo en algo, consumirlo: eché dos horas en el trayecto.
    --
  • Seguido de la prep. a y un infinitivo, significa dar principio a la acción expresada: echamos a correr; o ser causa o motivo de ella: echaron a rodar el balón. También prnl.: se echaron a reír.
    --
  • Dar curso a un documento, enviarlo o presentarlo donde corresponda: echar una solicitud.
    --