Hva er dueña? dueña er eigenaar
Hva er eigenaar?
- f. Véase dueño, ña.
f. Zie eigenaar, ña.
- m. y f. Persona que tiene dominio o señorío sobre una persona o cosa: dueño del lugar.
m. en f. Persoon die heerschappij of heerschappij heeft over een persoon of ding: eigenaar van de plaats.
- Propietario: dueño del coche.
Eigenaar: eigenaar van de auto.
- Amo: dueño del perro.
Meester: eigenaar van de hond.
- f. Mujer viuda que había en las casas principales para guardar a las demás criadas: la dueña de "El celoso extremeño" de Cervantes.
f. Weduwe die in de hoofdhuizen was om de andere dienstmeisjes te houden: de eigenaar van "El celoso extremeño" van Cervantes.
- dueño de sí mismo Que sabe controlarse y no se deja llevar por impulsos: en el momento del impacto se mantuvo sereno y dueño de sí mismo.
eigenaar van zichzelf Die zichzelf weet te beheersen en zich niet laat meeslepen door impulsen: op het moment van impact bleef hij sereen en eigenaar van zichzelf.
- ser (el) dueño de la situación loc. Estar en situación de imponer su voluntad: en ese momento de la partida era el dueño de la situación.
(de) eigenaar van de situation loc zijn. In staat zijn om zijn wil op te leggen: op dat moment van vertrek was hij de eigenaar van de situatie.
- ser (muy) dueño de hacer algo loc. Tener libertad para ello: la casa es suya, es muy dueño de hacer con ella lo que quiera.
(zeer) eigenaar zijn van iets loc doen. Heb er vrijheid voor: het huis is van hem, hij is er heel eigenaar van om ermee te doen wat hij wil.