intr. Estar en un estado de reposo en el que se suspende toda actividad consciente y todo movimiento voluntario. También prnl. y tr.: se durmió enseguida; dormir una borrachera.
Intr. In een staat van rust zijn waarin alle bewuste activiteit en alle vrijwillige beweging worden opgeschort. Ook prnl. en tr.: hij viel onmiddellijk in slaap; slaap een dronkaard.
Pernoctar, pasar la noche fuera de casa: dormimos en una posada.
Overnachting, overnachten weg van huis: we sliepen in een herberg.
Tener relaciones sexuales: duermen juntos desde hace tiempo.♦ Se utiliza de forma eufemística.
Seks hebben: Je slaapt al heel lang samen. ♦ Het wordt eufemistisch gebruikt.
Estar una cosa olvidada en algún lugar: tu proyecto de libro duerme en el fondo de un cajón.
Ergens vergeten zijn: je boekproject slaapt op de bodem van een lade.
tr. Hacer que una persona se duerma: dormir a un niño.
Tr. Een persoon in slaap laten vallen: een kind laten slapen.
Provocar el aburrimiento: su charla nos durmió a todos.
Verveling uitlokken: zijn praatje bracht ons allemaal in slaap.
Anestesiar: lo durmió con cloroformo.
Verdoofd: hij sliep met chloroform.
prnl. Descuidarse: no te duermas o perderás la oportunidad.
Prnl. Verwaarlozing: val niet in slaap of je mist de kans.
Adormecerse, perder la sensibilidad un miembro: se me ha dormido un pie.♦ Irreg. Véase conj. modelo.
Om in slaap te vallen, om het gevoel in een ledemaat te verliezen: mijn voet is in slaap gevallen. ♦ Zie conj. model.