tr. Partir, separar en partes: dividió su libro en veinte capítulos. También prnl.
Tr. Om te splitsen, om in delen te verdelen: hij verdeelde zijn boek in twintig hoofdstukken. Ook prnl.
Distribuir, repartir entre varios: dividió su obra entre varios museos. También prnl.
Verdeel, verdeel over meerdere: hij verdeelde zijn werk over verschillende musea. Ook prnl.
Desunir, sembrar discordia: tus intrigas no consiguieron dividirles.
--
mat. Realizar una división, operación que consiste en averiguar cuántas veces el divisor está contenido en el dividendo: el profesor nos está enseñando a dividir con decimales.
mat. Voer een deling uit, een operatie die bestaat uit het uitzoeken hoe vaak de deler in het dividend is opgenomen: de leraar leert ons te delen met decimalen.