dijiste-u zei:释义和翻译

西班牙语 词典%dictionary_xs%荷兰语

什么是 dijistedijisteu zei

什么是 u zei

  • m. Dicho, refrán, frase ingeniosa o sentenciosa: tiene unos decires de lo más peculiar.
    m. zei, zeggende: zin ingenieuze of veroordelend: heeft sommige decires van het meer vreemd.
  • es un decir loc. col. Expresa que lo dicho es una suposición: que vayas a llegar pronto es un decir, ¿no?
    het is een gezegde loc. col. Hij drukt uit dat wat er gezegd is een aanname is: dat je snel gaat komen is toch een gezegde?
  • tr. Expresar verbalmente el pensamiento: dijo que no vendría.
    Tr. Spreek de gedachte verbaal uit: hij zei dat hij niet zou komen.
  • Asegurar, opinar: dice que es la mejor política en este momento.
    Assure, opine: zegt dat het het beste beleid is op dit moment.
  • Denotar, dar muestras de algo: sus gestos dicen mucho de él.
    Geef aan, geef voorbeelden van iets: zijn gebaren zeggen veel over hem.
  • Nombrar: por aquí le dicen Juan Perro.
    Naam: hier in de buurt zeggen ze Juan Perro.
  • prnl. Reflexionar con uno mismo: tras mucho llorar se dijo que no podía seguir así.
    prnl. Denk met jezelf na: na veel gehuil werd er gezegd dat je zo niet verder kon.
  • intr. Convenir, armonizar o no una cosa con otra.♦ Se construye con los advs. bien o mal: ese collar dice mal en ese escote.
    --
  • como quien dice o como si dijéramos loc. Expresión que se usa para explicar o suavizar lo que se ha afirmado: se han roto la cara, como quien dice.
    als wie zegt of alsof we loc zeggen. Uitdrukking die wordt gebruikt om uit te leggen of te verzachten wat er is beweerd: ze hebben hun gezicht gebroken, zoals ze zeggen.
  • ¡cualquiera lo diría! o ¡quién lo diría! loc. Muestra extrañeza ante algo que aparenta ser lo contrario: ¿que es duque?, pues cualquiera lo diría.
    iedereen zou het zeggen! of wie zou het zeggen! LOC. Het getuigt van vreemdheid bij iets dat het tegenovergestelde lijkt te zijn: wie is hertog?, want iemand zou het zeggen.
  • decir a loc. amer. Comenzar a: dijo a correr en el patio.
    zeg maar om te loc. amer. Begin aan: naar verluidt rennen in de tuin.
  • decir para sí loc. Reflexionar con uno mismo.
    zeg voor zichzelf loc. Reflecteer met jezelf.
  • decir por decir loc. Hablar u opinar sin fundamento: esas acusaciones no se deben decir por decir.
    zeggen voor het zeggen van loc. Ongefundeerd spreken of oordelen: dergelijke beschuldigingen mogen niet worden gezegd om te zeggen.
  • diga o dígame Fórmula usada para responder al teléfono.
    zeg of vertel me Formule gebruikt om de telefoon op te nemen.
  • ¡digo! Exclamación de afirmación: ¿que si hay fiestas?, ¡digo!
    Zeggen! Uitroep van bevestiging: wat als er feestjes zijn?, zeg ik!
  • di que loc. Se usa como refuerzo de lo que se va a decir: di que no le hice caso, que si no..
    zeg die loc. Het wordt gebruikt als een versterking van wat er gezegd gaat worden: zeg dat ik er geen aandacht aan heb besteed, dat zo niet..
  • el qué dirán loc. La opinión pública formada y basada en murmuraciones: hemos vivido demasiado tiempo pensando en el qué dirán.
    wat ze zullen zeggen loc. De publieke opinie gevormd en gebaseerd op gemompel: we hebben te lang nagedacht over wat ze zullen zeggen.
  • es decir loc. adv. Esto es, o sea: ven pronto, es decir, antes de comer.
    d.w.z. loc. adv. Dat wil zeggen: kom spoedig, dat wil zeggen, voor het eten.
  • he dicho loc. Expresión con que alguien da por concluida su intervención.
    Ik zei loc. Uitdrukking waarmee iemand zijn interventie afsluit.
  • ni que decir tiene loc. Expresa que algo se da por sabido: ni que decir tiene que está loco con su nieto.
    onnodig te zeggen dat het loc heeft. Hij geeft aan dat iets vanzelfsprekend is: het spreekt voor zich dat hij gek is op zijn kleinzoon.
  • no decir nada loc. No despertar interés, no destacar: esas cortinas no dicen nada en ese salón.
    om niets te zeggen loc. Wek geen interesse op, val niet op: die gordijnen zeggen niets in die kamer.
  • por así decirlo loc. Indica que la expresión empleada no es del todo exacta u oportuna.
    bij wijze van spreken loc. Het geeft aan dat de gebruikte uitdrukking niet helemaal nauwkeurig of tijdig is.
  • que digamos loc. Expresión con que se valora una frase negativa: pues no ha tardado mucho que digamos.
    laten we zeggen loc. Uitdrukking waarmee een negatieve zin wordt gewaardeerd: omdat het niet lang heeft geduurd voordat we het zeiden.
  • que se dice pronto loc. Indica la desmesura o importancia de lo expresado: tiene 11 hijos, que se dice pronto.
    wat al snel wordt gezegd loc. Het geeft de overdaad of het belang aan van wat er is geuit: hij heeft 11 kinderen, wat binnenkort wordt gezegd.
  • y que lo digas loc. Expresión de asentimiento: y que lo digas, tonto de remate.♦ Irreg. Véase conj. modelo.
    --