dejen-Stop: अर्थ, परिभाषाएं और अनुवाद
स्पैनिश शब्दकोश%dictionary_xs%डच
dejen क्या हैं?dejen का अर्थ Stop हैं
Stop क्या हैं?
tr. Depositar algo en un lugar: deja el abrigo en el perchero.
Tr. Deponeer iets op één plek: laat de jas op de kapstok liggen.
Olvidar algo en algún sitio: me he dejado el paraguas.
Ergens iets vergeten: ik heb mijn paraplu achtergelaten.
Irse o ausentarse de un lugar: dejará Madrid el jueves.
Vertrek of verlaat een plaats: u verlaat Madrid op donderdag.
Abandonar, no continuar lo empezado: ha dejado el tabaco. También intr.♦ Se usa con la prep. de: deja de hacer ruido.
Stop, ga niet verder met waar je aan begonnen bent: je bent gestopt met roken. ♦ Het wordt ook gebruikt met prep. Van: Stop met lawaai maken.
Abandonar a alguien: ha dejado a su marido.
Iemand in de steek laten: ze heeft haar man verlaten.
Consentir, permitir: no me dejan salir esta noche. También prnl.: se deja querer.
Consent, allow: ze laten me vanavond niet uit. Ook prnl.: hij laat zich beminnen.
Encargar, encomendar: te dejo al niño hasta mañana.
Toevertrouwen, toevertrouwen: Ik laat je het kind tot morgen.
Legar, dejar en herencia: ha dejado la casa a su nieto.
Legar, erfenis: hij heeft het huis nagelaten aan zijn kleinzoon.
Producir ganancia o beneficios: las acciones le han dejado dos millones.
Winst of winst opleveren: de aandelen hebben hem twee miljoen opgeleverd.
Prestar: déjame un bolígrafo.
Leen: laat me een pen achter.
No molestar a alguien: te he dicho que dejes a tu hermana.
Val niemand lastig: ik heb je gezegd dat je je zus moet verlaten.
prnl. Descuidarse de sí mismo: desde la enfermedad se ha dejado mucho.
Prnl. Zichzelf verwaarlozen: sinds de ziekte heeft hij veel achtergelaten.
aux. Con participios, prever, tomar una precaución: dejó dicho que le despertaran a las once.
Aux. Met deelwoorden, anticiperen, voorzorgsmaatregelen nemen: hij vertrok om elf uur wakker te worden.
Con participios y adjetivos, resultar, pasar a ser: lo dejó helado con la noticia.
Met deelwoorden en bijvoeglijke naamwoorden, om te worden: het liet hem bevroren met het nieuws.
dejar correr loc. Permitir, tolerar: deja correr ese comentario.
laat je gek maken. Toestaan, tolereren: laat die opmerking lopen.
dejar mucho o bastante que desear loc. No alcanzar el nivel o la calidad deseables: tu examen deja mucho que desear.
laat veel of genoeg om gewenst loc. Niet het gewenste niveau of de gewenste kwaliteit bereiken: je examen laat veel te wensen over.
dejar plantado loc. Dar un plantón: lo dejó plantado en el altar.
Laat geplant loc. Geef een zaailing: hij liet hem op het altaar staan.
dejarse caer loc. Presentarse por sorpresa: si vuelvo a la ciudad, igual me dejo caer por su casa.
laat je gek vallen. Verras jezelf: als ik terug ga naar de stad, kom ik nog steeds bij zijn huis langs.
dejarse ver loc. col. Frecuentar, visitar: ya no te dejas ver por el club.
laat je zien loc. col. Frequenteren, bezoeken: je laat je niet meer zien door de club.