Vad är caerse? caerse heter Val
Vad är Val?
- intr. y prnl. Desplazarse un cuerpo de arriba abajo por la acción de su propio peso: cayó desde el octavo piso.
intr. en prnl. Een lichaam op en neer bewegen door de actie van zijn eigen gewicht: het viel van de achtste verdieping.
- Perder un cuerpo el equilibrio: se cayó al subir las escaleras.
Een lichaamsbalans verliezen: hij viel tijdens het beklimmen van de trap.
- Pender, colgar: el flequillo le cae sobre los ojos.
Pender, hang: er vallen knallen op zijn ogen.
- Desprenderse una cosa del lugar u objeto a que estaba adherida: caer las hojas de los árboles; caerse el pelo.
Het losmaken van één ding van de plaats of het voorwerp waaraan het was bevestigd: het vallen van de bladeren van de bomen; verlies je haar.
- intr. Sentar bien o mal: el café me ha caído fatal.
Intr. Goed zitten of slecht zitten: koffie is me fataal gevallen.
- Decaer, extinguirse: está cayendo el Sol.
Verval, uitgestorven: de Zon valt.
- Desaparecer, dejar de ser: ya caerá ese ministro.
Verdwijnen, ophouden te zijn: die minister zal vallen.
- Morir: cayeron varios marines.
Sterven: Verschillende mariniers sneuvelden.
- Perder la prosperidad, fortuna, empleo o valimiento: el escándalo le hizo caer.
Het verliezen van welvaart, fortuin, werkgelegenheid of waarde: het schandaal deed hem vallen.
- Llegar a comprender algo: ahora caigo en lo que me decías.
Om iets te begrijpen: nu val ik in wat je me hebt verteld.
- Tocar o corresponder a alguien un empleo, una carga o un golpe de suerte: me han caído veinte milloncetes.
Iemand een baan, een last of een meevaller aanraken of corresponderen: ik ben twintig miljoen gevallen.
- Estar situado en alguna parte o tiempo: la puerta cae a la derecha; San Juan cae en verano.
Ergens of op een bepaald moment gevestigd zijn: de deur valt naar rechts; San Juan valt in de zomer.
- caer en la cuenta loc. Advertir o comprender algo que no se había pensado: ahora caigo en la cuenta de que se lo dejé.
vallen in de loc account. Iets opmerken of begrijpen waar niet aan gedacht was: nu besef ik dat ik het aan hem heb overgelaten.
- caer enfermo loc. enfermar.
ziek worden loc. ziek worden.
- caerse redondo loc. Perder el conocimiento, desmayarse: le dio un bajón de tensión y se cayó redondo.
val rond loc. Bewustzijn verliezen, flauwvallen: hij gaf hem een spanningsdip en viel rond.
- estar al caer loc. Estar a punto de suceder: el verano está al caer.♦ Irreg. Véase conj. modelo.
Op de druppel gek zijn. De zomer staat op het punt te vallen. Irreg. ♦ Zie conj. model.