tr. Hacer de árbitro en una competición o en un litigio: arbitrar un partido. También intr.: mi padre arbitra en primera división.
Tr. Speel scheidsrechter in een competitie of rechtszaak: scheidsrechter een wedstrijd. Ook intr.: mijn vader scheidsrechtert in de eerste divisie.
Dar o proporcionar recursos: el Gobierno ha arbitrado los fondos para el proyecto.
Geef of geef middelen: De regering heeft de fondsen voor het project bemiddeld.
adj. y s. Que puede hacer algo por sí solo, sin dependencia de otro: debes ser árbitro de tus propios actos.
adj. en s. Dat hij iets alleen kan doen, zonder afhankelijk te zijn van een ander: je moet de scheidsrechter zijn van je eigen handelen.
m. y f. dep. Persona que en las competiciones deportivas cuida de la aplicación del reglamento: un árbitro de fútbol, de baloncesto, de balonmano.
m. en f. dep. Persoon die in sportcompetities zorgt voor de toepassing van de regels: een scheidsrechter van voetbal, basketbal, handbal.
Persona que actúa como juez en un litigio entre partes: buscaron un árbitro para no tener que recurrir a los órganos judiciales y ganar tiempo.
Persoon die optreedt als rechter in een geschil tussen partijen: zij zochten een arbiter om niet naar de gerechtelijke instanties te hoeven grijpen en tijd te winnen.
Persona cuyo criterio se considera autoridad: se ha convertido en el árbitro de la moda.
Persoon wiens criteria als autoriteit worden beschouwd: hij is de scheidsrechter van de mode geworden.