person-persoon: význam, definice a překlady

Angličtina slovník%dictionary_xs%Holandština

Co je person? person je persoon

Co je persoon?

  • A living human. Often used in combination: chairperson; spokesperson; salesperson.

    Een levend mens. Vaak gebruikt in combinatie: voorzitter; woordvoerder; Verkoper.

  • An individual of specified character: a person of importance.

    Een persoon met een bepaald karakter: een persoon van belang.

  • The composite of characteristics that make up an individual personality; the self.

    De samenstelling van kenmerken die deel uitmaken van een individuele persoonlijkheid; het zelf.

  • The living body of a human: searched the prisoner's person.

    Het levende lichaam van een mens: doorzocht de persoon van de gevangene.

  • Physique and general appearance.

    Lichaamsbouw en algemeen uiterlijk.

  • Law A human or organization with legal rights and duties.

    Recht Een mens of organisatie met wettelijke rechten en plichten.

  • Christianity Any of the three separate individualities of the Father, Son, and Holy Spirit, as distinguished from the essence of the Godhead that unites them.

    Christendom Elk van de drie afzonderlijke individualiteiten van de Vader, Zoon en Heilige Geest, zoals onderscheiden van de essentie van de Godheid die hen verenigt.

  • Grammar Any of three groups of pronoun forms with corresponding verb inflections that distinguish the speaker (first person), the individual addressed (second person), and the individual or thing spoken of (third person).

    Grammatica Een van de drie groepen voornaamwoordsvormen met overeenkomstige werkwoordsverbuigingen die de spreker (eerste persoon), het individu aangesproken (tweede persoon) en het individu of ding waarover gesproken wordt (derde persoon) onderscheiden.

  • Grammar Any of the different forms or inflections expressing these distinctions.

    Grammatica Een van de verschillende vormen of verbuigingen die deze onderscheidingen uitdrukken.

  • A character or role, as in a play; a guise: "Well, in her person, I say I will not have you” ( Shakespeare).

    Een personage of rol, zoals in een toneelstuk; een vermomming: "Nou, in haar persoon, zeg ik dat ik je niet zal hebben" ( Shakespeare).

  • in person In one's physical presence; personally: applied for the job in person.

    persoonlijk In iemands fysieke aanwezigheid; persoonlijk: persoonlijk gesolliciteerd naar de baan.

Vyhledat slova

Vylepšete svůj zážitek