grace-Grace: meaning, definitions and translations

English dictionaryEnglishDutch

What is grace? grace is Grace

What is Grace?

  • Seemingly effortless beauty or charm of movement, form, or proportion.

    Schijnbaar moeiteloze schoonheid of charme van beweging, vorm of proportie.

  • A characteristic or quality pleasing for its charm or refinement.

    Een kenmerk of kwaliteit die aangenaam is vanwege zijn charme of verfijning.

  • A sense of fitness or propriety.

    Een gevoel van geschiktheid of het fatsoen.

  • A disposition to be generous or helpful; goodwill.

    Een neiging om genereus of behulpzaam te zijn; goodwill.

  • Mercy; clemency.

    Barmhartigheid; genade.

  • A favor rendered by one who need not do so; indulgence.

    Een gunst verleend door iemand die dat niet hoeft te doen; aflaat.

  • A temporary immunity or exemption; a reprieve.

    een tijdelijke immuniteit of vrijstelling; uitstel.

  • Greek & Roman Mythology Three sister goddesses, known in Greek mythology as Aglaia, Euphrosyne, and Thalia, who dispense charm and beauty.
  • Divine love and protection bestowed freely on people.

    Goddelijke liefde en bescherming die vrijelijk aan mensen werd geschonken.

  • The state of being protected or sanctified by the favor of God.

    De staat van beschermd of geheiligd worden door de gunst van God.

  • An excellence or power granted by God.

    Een voortreffelijkheid of kracht verleend door God.

  • A short prayer of blessing or thanksgiving said before or after a meal.

    Een kort gebed van zegen of dankzegging gezegd voor of na een maaltijd.

  • Used with His, Her, or Your as a title and form of address for a duke, duchess, or archbishop.

    Gebruikt met De Zijne, Haar of Uw als titel en aanspreekvorm voor een hertog, hertogin of aartsbisschop.

  • Music An appoggiatura, trill, or other musical ornanment in the music of 16th and 17th century England.

    Muziek Een appoggiatura, triller of andere muzikale ornanment in de muziek van het Engeland van de 16e en 17e eeuw.

  • To honor or favor: You grace our table with your presence.

    Te eren of te begunstigen: U siert onze tafel met uw aanwezigheid.

  • To give beauty, elegance, or charm to.

    Om schoonheid, elegantie of charme aan te geven.

  • Music To embellish with grace notes.

    Muziek Om te verfraaien met gracieuze noten.

  • in the bad graces of Out of favor with.

    in de slechte genaden van Uit de gratie met.

  • in the good graces of In favor with.

    in de goede genaden van In gunst met.

  • with bad grace In a grudging manner.

    met slechte genade Op een wrokkige manier.

  • with good grace In a willing manner.

    met goede gratie Op een gewillige manier.

Search words

Upgrade your experience