force-kracht: ความหมาย คำอธิบายความหมายและคำแปล

พจนานุกรมอังกฤษ%dictionary_xs%ดัทช์

force คืออะไร force แปลว่า kracht

kracht คืออะไร

  • The capacity to do work or cause physical change; energy, strength, or active power: the force of an explosion.
  • Power made operative against resistance; exertion: use force in driving a nail.

    Macht gemaakt operatieve tegen weerstand; inspanning: gebruik kracht in het genereren van een spijker.

  • The use of physical power or violence to compel or restrain: a confession obtained by force.
  • Intellectual power or vigor, especially as conveyed in writing or speech.
  • Moral strength.

    Karakter.

  • A capacity for affecting the mind or behavior; efficacy: the force of logical argumentation.

    Een vermogen om de geest of het gedrag te beïnvloeden; Effectiviteit: de kracht van logische argumentatie.

  • One that possesses such capacity: the forces of evil.

    Een die zo'n vermogen bezit: de krachten van het kwaad.

  • A body of persons or other resources organized or available for a certain purpose: a large labor force.

    Een groep personen of andere middelen die voor een bepaald doel zijn georganiseerd of beschikbaar zijn: een grote beroepsbevolking.

  • A person or group capable of influential action: a retired senator who is still a force in national politics.

    Een persoon of groep die in staat is om invloedrijk op te treden: een gepensioneerde senator die nog steeds een kracht is in de nationale politiek.

  • Military strength.

    Militaire kracht.

  • The entire military strength, as of a nation. Often used in the plural.
  • A unit of a nation's military personnel, especially one deployed into combat: Our forces have at last engaged the enemy.

    Een eenheid van het militaire personeel van een natie, vooral een die wordt ingezet in de strijd: onze troepen hebben eindelijk de vijand aangevallen.

  • Law Legal validity.
  • Physics A vector quantity that tends to produce an acceleration of a body in the direction of its application.

    Natuurkunde Een vectorgrootheid die de neiging heeft om een versnelling van een lichaam te produceren in de richting van zijn toepassing.

  • Baseball A force play.

    Honkbal Een gedwongen spel.

  • To compel through pressure or necessity: I forced myself to practice daily. He was forced to take a second job.

    Om te dwingen door druk of noodzaak: ik dwong mezelf om dagelijks te oefenen. Hij werd gedwongen een tweede baan aan te nemen.

  • To gain by the use of force or coercion: force a confession.

    Te winnen door het gebruik van geweld of dwang: een bekentenis afdwingen.

  • To move or effect against resistance or inertia: forced my foot into the shoe.

    Om te bewegen of te effectueren tegen weerstand of traagheid: dwong mijn voet in de schoen.

  • To inflict or impose relentlessly: He forced his ideas upon the group.

    Om meedogenloos op te leggen of op te leggen: Hij drong zijn ideeën op aan de groep.

  • To put undue strain on: She forced her voice despite being hoarse.

    Om onnodige druk uit te oefenen: ze forceerde haar stem ondanks dat ze hees was.

  • To increase or accelerate (a pace, for example) to the maximum.

    Om te verhogen of te versnellen (een tempo bijvoorbeeld) tot het maximum.

  • To produce with effort and against one's will: force a laugh in spite of pain.

    Om met moeite en tegen je wil te produceren: forceer een lach ondanks pijn.

  • To use (language) with obvious lack of ease and naturalness.

    Om (taal) te gebruiken met een duidelijk gebrek aan gemak en natuurlijkheid.

  • To move, open, or clear by force: forced our way through the crowd.

    Bewegen, openen of met geweld opruimen: ons een weg banen door de menigte.

  • To break down or open by force: force a lock.

    Om met geweld af te breken of te openen: forceer een slot.

ค้นหาคำศัพท์

อัพเกรดประสบการณ์ของคุณ