carry-Carry: meaning, definitions and translations

English dictionaryEnglishDutch

What is carry? carry is Carry

What is Carry?

  • To hold or support while moving; bear: carried the baby in my arms; carrying a heavy backpack. See Synonyms at convey.

    Vasthouden of ondersteunen tijdens het verplaatsen; beer: droeg de baby in mijn armen; het dragen van een zware rugzak. Zie Synoniemen bij convey.

  • To take from one place to another; transport: a train carrying freight; a courier carrying messages.

    Om van de ene plaats naar de andere te gaan; vervoer: een trein die vracht vervoert; een koerier die berichten vervoert.

  • Chiefly Southern U.S. To escort or accompany.

    Voornamelijk Zuid-VS Om te begeleiden of te begeleiden.

  • To serve as a means for the conveyance of; transmit: pipes that carry waste water; a bridge that carries traffic between the two cities.

    Om te dienen als een middel voor het overbrengen van; overbrengen: leidingen die afvalwater vervoeren; een brug die verkeer tussen de twee steden vervoert.

  • To communicate; pass on: The news was carried by word of mouth to every settlement.

    Om te communiceren; doorgeven: Het nieuws werd via mond-tot-mondreclame naar elke nederzetting gedragen.

  • To express or contain: harsh words that carried a threat of violence.

    Uitdrukken of bevatten: harde woorden die een dreiging van geweld met zich meedroegen.

  • To have (something) on the surface or skin; bear: carries scars from acne.

    Om (iets) op het oppervlak of de huid te hebben; beer: draagt littekens van acne.

  • To hold or be capable of holding: The tank carries 16 gallons when full.

    Om vast te houden of te kunnen vasthouden: De tank draagt 16 gallons wanneer vol.

  • To support (a weight or responsibility).

    Ter ondersteuning (een gewicht of verantwoordelijkheid).

  • To support the weight or responsibility of: a beam that carries the floor; a student who carries a heavy course load.

    Ter ondersteuning van het gewicht of de verantwoordelijkheid van: een balk die de vloer draagt; een student die een zware cursusbelasting draagt.

  • To keep or have on one's person: stopped carrying credit cards.

    Om op iemands persoon te houden of te hebben: gestopt met het dragen van creditcards.

  • To be pregnant with.

    Om zwanger van te zijn.

  • To hold and move (the body or a part of it) in a particular way: carried her head proudly.

    Om (het lichaam of een deel ervan) op een bepaalde manier vast te houden en te bewegen: droeg haar hoofd trots.

  • To behave or conduct (oneself) in a specified manner.

    Zich op een bepaalde manier te gedragen of te gedragen.

  • To extend or continue in space, time, or degree: carried the line to the edge of the page; carry a joke too far.

    Om uit te breiden of door te gaan in ruimte, tijd of graad: de lijn naar de rand van de pagina gedragen; draag een grap te ver.

  • To give impetus to; propel: The wind carried the ball over the fence.

    Om impulsen te geven aan; stuwen: De wind droeg de bal over het hek.

  • To take further; advance: carry a cause.

    Om verder te gaan; voorschot: draag een oorzaak.

  • To take or seize, especially by force; capture.

    Om te nemen of te grijpen, vooral met geweld; vangen.

  • To be successful in; win: lost the game but carried the match.

    Om succesvol te zijn in; winnen: verloor de wedstrijd maar droeg de wedstrijd.

  • To gain victory, support, or acceptance for: The motion was carried in a close vote.

    Om de overwinning, steun of acceptatie te behalen voor: De motie werd in een nipte stemming aangenomen.

  • To win a majority of the votes in: Roosevelt carried all but two states in the 1936 presidential election.

    Om een meerderheid van de stemmen te winnen in: Roosevelt droeg alle behalve twee staten in de presidentsverkiezingen van 1936.

  • To gain the sympathy of; win over: The amateurs' enthusiasm carried the audience.

    Om de sympathie te winnen van; win over: Het enthousiasme van de amateurs droeg het publiek.

  • To include or keep on a list: carried a dozen workers on the payroll.

    Om een lijst op te nemen of bij te houden: droeg een dozijn werknemers op de loonlijst.

  • To have as an attribute or accompaniment: an appliance carrying a full-year guarantee.

    Te hebben als attribuut of begeleiding: een apparaat met een jaargarantie.

  • To involve as a condition, consequence, or effect: The crime carried a five-year sentence.

    Om als voorwaarde, gevolg of effect te betrekken: Op het misdrijf staat een straf van vijf jaar.

Search words

Upgrade your experience