portez- slijtage: význam, definície a preklady

Francúzština slovník%dictionary_xs%Holandčina

Čo je portez? portez je slijtage

Čo je slijtage?

  • Supporter quelque chose, quelqu'un sans céder, en parlant de quelque chose, ou sans le laisser s'enfoncer, en parlant d'un liquide : Pont qui peut porter des camions de plusieurs tonnes.

    Steun iets, iemand zonder te geven in, praten over iets, of laten zinken, praten over een vloeistof: brug die trucks van enkele tonnen kan vervoeren.

  • Être un élément de soutènement : Cette poutre porte la toiture.

    Wees een ondersteunend element: deze balk draagt het dak.

  • Avoir quelque chose sur soi : La tige porte des feuilles.

    Heb iets bij je: De stengel draagt bladeren.

  • Prendre quelque chose et le soutenir dans ses bras, le soutenir sur le dos, la tête, en particulier pour le transporter : Porter un enfant sur son dos.

    Neem iets en steun hem in zijn armen, steun hem op zijn rug, hoofd, vooral om hem te dragen: Draag een kind op zijn rug.

  • Transporter quelque chose, quelqu'un quelque part, en les tenant, ou les donner, les apporter à quelqu'un : Porter un paquet à la poste.

    Iets dragen, iemand ergens, vasthouden, of geven, naar iemand brengen: Een pakketje naar het postkantoor dragen.

  • Faire figurer, inscrire quelqu'un ou quelque chose sur un registre : Porter un nom sur une liste. Porter quelqu'un absent.

    Om iemand of iets in een register te zetten: Om een naam op een lijst te zetten. Iemand dragen die afwezig is.

  • Amener avec la main quelque chose à sa bouche : Il porta la coupe à ses lèvres.

    Breng iets naar zijn mond met zijn hand: Hij bracht de beker naar zijn lippen.

  • Avoir sur soi un vêtement, un accessoire : Elle portait une jupe bleue.

    Draag een kledingstuk, een accessoire: ze droeg een blauwe rok.

  • Avoir une partie du corps de telle ou telle manière : Porter les cheveux courts. Porter la tête inclinée sur le côté.

    Heb een deel van het lichaam op deze of gene manier: Draag kort haar. Draag het hoofd naar de zijkant gekanteld.

  • Avoir un nom, un titre, se faire appeler ainsi : Ces deux livres portent le même titre.

    Om een naam te hebben, een titel, om zo genoemd te worden: deze twee boeken hebben dezelfde titel.

  • Avoir quelque chose d'inscrit sur soi, avoir la marque de : La lettre porte la date du 10 mai. Il porte une expression de tristesse sur son visage.

    Laat iets op je schrijven, heb het merkteken van: De brief draagt de datum van 10 mei. Hij draagt een uitdrukking van verdriet op zijn gezicht.

  • Avoir en gestation : La chatte porte six chatons. La femme porte neuf mois son bébé.

    Zwanger zijn: De kat draagt zes kittens. De vrouw draagt haar baby negen maanden.

  • Avoir quelque chose en soi, comme dans un processus de gestation ou comme faisant partie de soi : L'œuvre que je porte en moi.
  • Transmettre quelque chose à quelqu'un ou quelque part, le leur donner : Portez-lui la bonne nouvelle. Il portait partout la terreur.

    Iets doorgeven aan iemand of ergens anders, het aan hen geven: Breng hen het goede nieuws. Hij droeg overal terreur met zich mee.

  • Éprouver un sentiment à l'égard de quelqu'un, de quelque chose : L'amour qu'il lui porte.

    Om gevoel te hebben voor iemand, voor iets: de liefde die hij voor hen heeft.

  • Appliquer son attention, ses efforts sur quelque chose : Nous devons porter nos efforts sur ce point.

    Richt zijn aandacht, zijn inspanningen op iets: We moeten onze inspanningen op dit punt richten.

  • Amener quelque chose à un degré, un niveau : Porter la température à 100 °C.

    Breng iets tot op een graad, een niveau: Verhoog de temperatuur tot 100°C.

  • Faire parvenir quelqu'un à un poste élevé : Porter quelqu'un au pouvoir.

    Breng iemand naar een hoge functie: Breng iemand aan de macht.

  • Inciter quelqu'un à faire quelque chose, l'y pousser : Son tempérament le porte à l'indulgence.

    Om iemand aan te moedigen iets te doen, om hem daartoe aan te zetten: Zijn gezindheid leidt hem tot toegeeflijkheid.

  • Forme avec des noms des locutions verbales équivalant parfois à un verbe simple : Porter tort (nuire), porter secours (secourir), porter témoignage (témoigner), porter un jugement sur (juger), etc.

    Vormt werkwoordsgroepen met zelfstandige naamwoorden die soms gelijk zijn aan een eenvoudig werkwoord: onrecht doen, helpen, getuigen (getuigen), oordelen (oordelen), enz.

  • En droit, conférer,être relatif à : Décret portant radiation.

    In de wet heeft confer betrekking op: Beschikking in de Raad tot schrapping van het register.

Vyhľadať slová

Vylepšite svoj zážitok