curs āļāļ·āļāļāļ°āđāļĢ curs āđāļāļĨāļ§āđāļē cursus
cursus āļāļ·āļāļāļ°āđāļĢ
- Part de l'any dedicada a unes activitats, especialment d'ensenyament: al juny s'acaba el curs de mÚsica que faig al conservatori.
Een deel van het jaar staat in het teken van een aantal activiteiten, met name lesgeven: in juni eindigt de muziekcursus die ik doe aan het conservatorium.
Studie of lessenreeks: Ik heb me aangemeld voor een informaticacursus.